<< Pagina 2 van de 136
>>
135. Gekaapte revolutie
30 december 2011
Terwijl de Arabische Lente nog steeds bloedig verloopt, werden orthodoxe joden vorige week wereldnieuws door onzedelijk' geklede kleine meisjes lastig te vallen. Israël is in hun optiek een joodse staat wat hen het recht geeft het openbare leven naar hun hand te zetten.
In de jaren 60 van de vorige eeuw was ik bij een lezing over Israël. De spreker in kwestie was dhr. H.A.P.,J. Ogilvie, priester van de Christengemeenschap. (De
Christengemeenschap, in 1921 ontstaan uit de samenwerking van ds Fr. Rittelmeyer en Rudolf Steiner, is gebaseerd op menselijke vrijheid en moet men niet verwarren met de sectarische, althans weinig tolerante
Christengemeente waar ik als jurist een keer wegens vrijheidsberoving mee te maken heb gekregen.) Op de vraag over de levensvatbaarheid van de israëlische staat was Ogilvie's antwoord dat het er geheel van zou afhangen in hoeverre de gedreven ondernemingszin die hij had aangetroffen ook de niet-joden ten goede zou komen en vooral of en hoe de vrijheid van godsdienst in de praktijk gebracht zou worden. Deze visie kon eenvoudig verdedigd worden door te verwijzen naar de geschiedenis. De joden werd in de Tweede Wereldoorlog zelfs helemaal geen bestaansrecht gegund. Als geen ander zou men in Israël daarom doordrongen moeten zijn van het belang van een scheiding tussen staat en kerk zijnde niet
de maar wel
een onontkoombare voorwaarde voor religieuze tolerantie. Deze uit de geschiedenis te trekken les heeft men tot nu toe niet aangenomen; wel een andere, een negatieve les, getuige het zich vrijwillig binnen een muur in een ghetto opsluiten. In plaats van die dorpen waar palestijnen en joden vreedzaam naast elkaar leven een vredesprijs te geven, snijdt men ze in tweeën.
Het afgelopen jaar is gebleken welke gemiste kans dit was voor de arabische wereld. Een voorbeeld van tolerantie gebaseerd op de scheiding van staat en kerk ontbrak en de fundamentalisten kunnen (gemakkelijker) de revolutie kapen ten gunste van een moslimstaat. De Arabische Lente begon met het letterlijk uitroepen van vrijheid, vrijheid van meningsuiting. Maar wat kan er van die vrijheid terecht komen als een bepaalde opvatting over het leven door de staat wordt voorgeschreven? Natuurlijk kan die staat zeggen dat er religieuze vrijheid wordt gegarandeerd, maar die vrijheid staat wel op de tocht als het strafrecht gebaseerd wordt op de sharia. (Vgl. nr. 84.)
Vrijheid van meningsuiting impliceert de vrijheid naar die mening te leven, althans voor zover men niet in conflict komt met het strafrecht. Welnu, een mening kan veranderen, een strafrecht dat onomkeerbare lijfstraffen kent (en die straffen wil opleggen aan de uitvoerder' van een mening), kan die straffen niet ongedaan maken, lees: veranderen. Wil vrijheid enige vorm kunnen krijgen dan zou een verbod op onomkeerbare lijfstraffen een der eerste dingen zijn die in Egypte, Libië enzovoorts in het wetboek van strafrecht vastgelegd moeten worden. Wat het strafrecht niet toestaat, is een regering evenmin toegestaan en is de burger uiteraard helemaal niet toegestaan, te weten het mishandelen van gevangenen respectievelijk van vrouw en kind. De grenzen van de genoemde onomkeerbaarheid zullen zich via jurisprudentie moeten uitkristalliseren; en mogelijk steeds strenger getrokken worden. Aldus kan de onverkorte invoering van de sharia m.i. de pas worden afgesneden.
Vanuit die invalshoek kan de scheiding van staat en kerk in het nabije oosten wellicht ooit gerealiseerd worden. Het westen heeft daarin geen militaire taak - de ramp zou niet te overzien zijn - maar wel een morele taak als het gaat om het aandragen van een filosofische onderbouwing van het arabische streven naar vrijheid. De wijze van al of niet ingrijpen is wat ik in nr. 58 noemde, een Napoleontisch dilemma.
Uw columnist, V.L.
Print versie (pdf)